NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Blanken, johan wilhelm

betekenis & definitie

BLANKEN (Johan Wilhelm), 27 Juni 1806 geb. te Emden in Oost-Friesland, overl. te Bloemendaal 25 Juni 1880, zoon van Willem Blanken en Wilhelmina Neuhauss uit Verden in Oost-Friesland (kol. 366). Hij trad 21 Mei 1820 op ruim dertienjarigen leeftijd in dienst als cadet bij de artillerieen genie-school te Delft, welke hij op 18 Juli 1824 verliet als tweede luitenant hij het toenmalige 2e bataljon veld-artillerie.

Bij bevordering tot eersten luitenant (5 Jan. 1830) werd hij overgeplaatst bij het 4e bataljon, na opheffing daarvan bij het 1e bataljon veld-artillerie (8 Maart 1831), onder bevel van den luitenant-kolonel du Bois, die hem aanstelde tot zijn adjudant (31 Mei 1831).Gedurende den Tiendaagschen Veldtocht diende hij bij de 3e divisie infanterie, zijnde tijdelijk toegevoegd aan den divisie-commandant, den luitenant-generaal A.F. Meijer, op wiens voordracht aan den kolonel F.C. List, commandant der artillerie te velde, de luitenant-adjudant Blanken bij K.B. van 12 Oct. 1831 werd begiftigd met het ridderkruis 4e klasse der Militaire Willemsorde. Op 2 Mei 1842 volgde zijn bevordering tot kapitein bij het 2e regiment artillerie, daarna 2e regiment vesting-artillerie (1 Mei 1848), waarbij hij 21 Oct. 1856 optrad als majoor; het volgende jaar keerde hij terug naarde veld-artillerie (12 Mei 1857). Sedert 19 Januari 1852 was de Oost-Frieslander als Nederlander aangemerkt. In den rang van luitenant-kolonel (19 Febr. 1859) commandeerde hij van 13 Aug. 1860 tot 19 Jan. 1861 het 2e regiment vestingartillerie en voerde tot 31 Jan. 1862 de directie der artillerie stapel- en constructie magazijnen, in welke functie hij den rang van kolonel verwierf (19 Febr. 1861).

Bij samenstelling van zijn (tweede) ministerie, bood Thorbecke aan kolonel Blanken de portefeuflle van oorlog aan, die hij op 1 Febr. 1862 overnam van jhr. E.A.O. de Casembroot. Bij het overlijden van den min. v. marine ridder W.J.C. Huyssen van Kattendijke op 6 Febr. 1866, trad Blanken, sinds 19 Febr. 1863 tot generaalmajoor, twee jaren later tot luitenant-generaal bevorderd, ad interim voor dit departement op.

Bij groote verschillen en strijd over de invoering der indische wetboeken en wijzigingen in het koloniaal beheer, duurde gedurende het tweede ministerie Thorbecke de jammerlijk trage uitvoering voort van het reeds in Aug. 1840 volgens

ontwerp van den prins van Oranje en prins Frederik aangenomen stelsel van geconcentreerde verdediging, d.i. de Nieuwe Hollandsche Waterlinie en de stelling van Amsterdam, te zamen vormende de ‘vesting Holland’. Dit ontwerp was tot zekere hoogte het gevolg van het verblijf der nederlandsche troepen tijdens den status quo van 1833 tot 1839 in Noord-Brabant, toen de prins-veldmaarschalk bij herhaalde bedreiging door overmacht het gemis van een geconcentreerde stelling levendig had gevoeld.

Gedurende zijne nauwlijks tienjarige regeering liet koning Willem II, daarna koning Willem III, langzaam voortwerken aan de voltooiing van de Nieuwe Hollandsche Waterlinie, op kleine schaal, ook aan de werken om Amsterdam, ten einde in verband met het droogmaken van het Haarlemmermeer in de verdediging van de hoofdstad te voorzien. Overeenkomstig het ontwerp van 1840 waren de slechts tot tijdelijk behoud ingerichte ‘buitenfrontieren en strategische punten’ de geldersche IJsel, de Grebbestelling, de Maaslinie, loopende van Pannerden over Nijmegen en Grave naar 's Hertogenbosch, de Zuiderwaterlinie, de forten te Westervoort en te Pannerden, de geretrancheerde kampen van Nijmegen en Vught nabij 's Hertogenbosch, voorts enkele vestingen in Noord-Brabant en Limburg, bestemd om bij een eventueele nederlaag den terugtocht van het veldleger naar het ‘binnen frontier’, d.i. de Nieuwe Hollandsche Waterlinie, te verzekeren.

Middelerwijl viel tot 1860, bij verwezenlijking van slechts een klein deel der ontwerpen van 1840, van concentratie der landsverdediging weinig te bespeuren. Evenmin leidde de instelling in April 1850 van het comité van defensie tot krachtigen voortgang. De buiten de vesting Holland noodig geachte werken bleven onuitgevoerd en de door Stieltjes, Knoop en anderen veelvuldig gewraakte schadelijke vestingen, zijnde voorwaarts gelegen permanente verdedigingswerken, die zonder eenig nut tal van bezettingstroepen tot verdediging bonden, werden behouden. Dit duurde voort totdat de woorden, op nieuwjaarsdag van 1859 door Napoleon III tot den oostenrijkschen gezant gericht, den indruk gaven, alsof het keizerrijk van den vrede het geweld van het eerste fransche keizerrijk zou doen herleven. Dit gevaar deed de regeering voor korten tijd ont waken uit hare rust met betrekking tot de landsverdediging. Na overweging door de ministers van oorlog, de luitenant-generaals C.F. van Meurs en jhr.

E.A.O. de Casembroot, stelde het K.B. van 7 Maart 1860 de regeling vast der passieve weermiddelen, bij behoud van nagenoeg alle schadelijke vestingen, eer een stap achteruit dan vóórwaarts. Als tegenstelling besloot België in hetzelfde jaar tot inrichting der verschanste stelling van Antwerpen, dus een uiterste concentratie der verdediging, naar de denkbeelden van den beroemden luitenant-generaal de Brialmont.

Het tweede ministerie Thorbecke en het eerste Geertsema, waarin Blanken op 9 Febr. 1866 overging, vielen samen met den Duitsch-Deenschen oorlog van 1864, twee jaren later gevolgd door den Pruisisch-Oostenrijkschen oorlog, welke aantoonden dat de krachten van het nederlandsche leger geenszins toereikend zouden blijken voor een aan de grenzen aanvangende verdediging. Bovendien bracht de omwenteling in den bouw der duitsche en der belgische vestingen, eveneens in het zeewezen, het vestingstelsel nogmaals in een toestand, die allerwege voorziening eischte.

Eenige maanden na zijn benoeming tot adjudant des konings in buitengewonen dienst, werd de luitenant-generaal Blanken eervol ontheven van de betrekking van minister van oorlog en de waarneming van het marine-departement (1 Juni 1866). Op 8 Dec. d.a.v. gepensionneerd zijnde, genoot hij nog tal van jaren van zijn rust. Hij overleed 25 Juni 1880 te Bloemendaal en is 29 d.a.v. te Haarlem begraven.

Onder andere herinneringen van blijvende waarde op wetenschappelijk gebied aan generaal Blanken, behoort de door hem vervaardigde, in 1857 te Groningen bij J. Oomkens uitgegeven kaart van de provincie Groningen op de schaal van 1:150.000. Aangezien in voormeld jaar de bladen der stafkaart betreffende de provincie Groningen op 1:50.000 nog niet verschenen waren - dit geschiedde pas in 1864 -, voorzag de arbeid van den toenmaligen majoor Blanken in eene wezenlijke behoefte. Behalve de topographische voorstelling bevatte de kaart tal van bijzonderheden aangaande de land- en waterwegen, ophelderingen betreffende het hydrographische gedeelte enz.

Johan Wilhelm Blanken was 29 Nov. 1838 te Deventer gehuwd met Anna Paulina Yssel de Schepper, aldaar geboren 21 April 1817, die hem 20 September 1839 een dochter schonk, Wilhelmina Henriëtte, gehuwd geweest metjhr. A. Smissaert.

Na overlijden zijner echtgenoote, 31 Jan. 1842 te Nijmegen, hertrouwde de kapitein Blanken 7 Mei 1847 met Antonia Catharina Schimmelpenninck,uit welk huwelijk vier kinderen, Gerard, geb. 1 April 1848, thans gepensionneerd majoor der infanterie, gehuwd met Emmerentia Grobbee;Machteld Aleid a, geb. 21 Mei 1850, gehuwd geweest met J ohanA. Matthes;Antonia Catharina Anna Paulina, geb. 23 October 1853, gehuwd geweest met den luit.-gen. komm. van het N.-I. leger A.R.W. Gey van Pittius; en Willem geb. 28 Nov. 1855, overl. op 30 Nov. 1883 te Port-Said, zijnde tweede-luitenant bij het N.-I. leger.

de Bas

< >