BLANCKENBURG (Quirinus van), geb. te Gouda in 1654, overl. te's Gravenhage in of kort na 1739, zoon van den voorg., leerde de eerste beginselen der muziek uit den tweeden druk van een in 1645 bij Jansonius te Amsterdam verschenen (mij niet bekende) Rudimenta musica latino belgica (Elem. mus. 128) en werd verder onderwezen door zijn vader, die zich door aankoop op de hoogte hield van de
moderne italiaansche muziek (t.a.p. Voorrede sub 7). Het vormde hem tot een modern musicus, waarvan hij, niet ouder dan 22jaar, kon doen blijken. In 1676 door het stadsbestuur van Gouda aangewezen als deskundige bij het bestellen bij Pierre Hemony te Amsterdam van een nieuw klokkenspel voor de Janskerk te Gouda, liet hij, brekende met de traditie, voor het onderste octaaf een cis- en een disbel gieten De delftsche musicus Dirk Schol, belast met het keuren van het spel na levering, achtte die bellen onnoodig: van Blanckenburg verdedigde zich in
een verloren gegaan boekje (Elem. mus. Voorrede sub 23), wat een antwoord van Hemony uitlokte (De on-noodsakelykheid en ondienstigheid van Cis en Dis in de bassen derklokken, Delft, 1678) (zie nader over dezen goudschen cariNonstrijd mijn Dertig jaren muziek in Holland, 28 vlg . ) . 4 Dec . 1679 werd hij als jurist ingeschreven in het leidsche Album studiosorum . In Leiden kwam hij in aanraking met den Cartesiaan Burch. de Volderen den duitschen musicus-filosoofZumbag van Koesfeld en eerst onder diens invloed besloot hij de academische studie vaarwel te zeggen en zich geheel aan de muziek als vak te geven (Elem. mus. Voorrede sub 8). Of hij te Leiden nog eenigen graad behaald heeft, blijkt niet; het in 1739 gepubliceerde portret kent hem toe het praedicaat Philosophiae, Medic. ac Lib. artium l[icentiatus]. In 1687 is hij organist van de Hofkapel (Walsche kerk) te 's Gravenhage (Bouwsteenen II, 163), wellicht was hij dit reeds in 1684, toen hij 11 Mei van dat jaar contracteerde met Cath. Henrickx te Rotterdam over het geven van muzieklessen aan haar zoon Carolus de la Fosse (Alg. nederl.
FamiliebladXII (1895) 35). 19 Sept. 1687 en 25 Juni 1688 geeft hij aan Burgemeesteren van 's Gravenhage uitvoerige rapporten over de bellen door Melchior de Haze te Antwerpen gegoten om als nieuw carillon te dienen op den Groote Kerkstoren aldaar (Jansen, Het klokkenspel van den haagschen St Jacobs-toren 37, 95, 107). Uit een acte van 27 Aug. 1698 blijkt hij gehuwd te zija met Catharina de Guise (Alg. nederl. Familiebtadals boven). 12 Nov. 1699 wordt hij aangesteld tot organist van de Nieuwe Kerk te 's Gravenhage, waarin door Johannes Duyschot een orgel gebouwd zal worden, dat in 1702 werd gekeurd (Hess, Disposten, 35; Kunstbode 1881,210); tusschen 1699 en 1702 was hij dus organist van de Nieuwe èn van de Walsche Kerk. In 1715 koopt hij een huisje in het Hartogstraatje (Alg. ned. Familieblad als boven). Als keurmeester van nieuwe orgels fungeert hij in 1720 in de Remonstrantsche kerk te Amsterdam (Moll, Studien en bijdragen III, 506) en in 1726 in de Oude Kerk te Amsterdam (Enschedé, Gerardus Havingha 28).
Vier jaar te voren (22 Sept. 1722) had hij geadviseerd over het orgel in de St. Laurens te Alkmaar, uit welk advies blijkt, dat een niet genoemde blinde leerling van hem naar het vaceerende organistschap aldaar gedongen had (t.a. p. 36). In 1725 op de proef gesteld, bracht hij de opgaaf er technisch goed af een fuga te schrijven over een opgegeven thema, welk thema eveneens voor dat doel gebruikt is door Händel: hij noemt deze als zijnde opgegeven werk een fuga obligata (Elem. mus. 149). In 1733 bij het huwelijk van den stadhouder Willem IV met prinses Anna van Engeland (18 Oct.) gaf hij een contrapuntische aardigheid genaamd De verdubbelde harmony (Bouwsteenen I, 5/6), waarover hij brieven van instemming kreeg van Händel te Londen, en van Fux en Caldara te Weenen (Elem. mus. 149), 15 Nov. 1731 krijgt hij octrooi van de Staten van Holland en Westfriesland op zijn Clavecimbel- en orgelboeken de daarbij behoorende Elementa musica, welk octrooi hij 2 Sept. 1737 overdoet aan den boekverkooper Laurens Berkoske te 's Gravenhage. In dit Clavecimbelboektracht hij door rhythmische veranderingen overeenkomstig den zoetvloeienden italianiseerenden stijl van Corelli de midden-zestiende-eeuwsche psalmwijzen met behoud der intervallen te moderniseeren. Onder de theoretische beschouwingen in het voorwerk trekt de aandacht een stelsel van blinden-notenschrift door
uit speelkaarten figuren te knippen en op te plakken; een dusdanig geplakt psalmboek door Anthony van Raay, organist te Arnhem 1736 is in verzam. Enschedé. De Elementa musica zijn blijkens p. 149 geschreven in September 1738, toen hij dus 84 jaarwas. De conjectuur (Tijdschr. muziekgesch. VIII (1908) 34, 35), dat hij in 1712 en 1713 als praeceptor met Friedrick Ludwig, hertog van Wurtemberg en Teck in Duitschland en Italië geweest zou zijn, lijkt weinig geloofwaardig. In de Elementa musica (148) bericht hij muziek geschreven te hebben onder het pseudoniem d i Castelbianco.
Hij schreef behalve zijn verloren klokopstel uit 1678 en eenige korte stukjes in autograaf 1712 of 1713, berustende in de universiteits-bibliotheek te Rostock en gedeeltelijk uitgegeven door Ernst Praetorius in Tijdschr. muziekgesch. VIII (1908) 25 vlg.:
Fuga obligata 1725 (afgedrukt echter zijn Elementa musica); Clavecimbel- en orgelboek der gereformeerde psalmen en kerkgezangen, met de zelfde noten die de gemeinte zingt tot vloeijende maatzangen gemaakt ('s Gravenhage, Laurens Berkoske 1732; 2e verm. dr. fransch-hollandsche editie 's Gravenhage, Laurens Berkoske 1745; 3e dr. 's Gravenhage, J. Berkoske 1757 (adv. Opr. Haarl. Crt. 20 Dec. 1757). titeluitgaaf (?) 's Gravenhage, Wed. O. van Tholl & Zoon 1772 (gec.
Forkel, Lit 150); Ps. I overgedrukt inKörner & Ritter, Der Orgelfreund VII nr. 46; De verdubbelde harmony, in een voor dezen onbekend doorluchtig musyc, waarvan de bas en de wys doen zien, hoe in de helft het geheele bestaat, en hoe twee een en een twee zyn enz. ('s Gravenh. Laurens Berkoske, 1733; een fransche editie in vermeerderden druk wordt als zullende verschijnen aangekondigd Elementa musica 1739 titel verso; in veiling cat. W.J.F. Nieuwenhuysen, Utr. nr. 728 was in duplo van Blankenberg La double harmonie d'une musique algébraique 1733); Elementa musica ofniew licht tot het welverstaan van de musiec en de bascontinuo ('s Gravenhage, Laurens Berkoske 1789,2 dln. metdoorl. pagineering); Verzameling van verscheiden muzykstukken voor de clavecimbel (gec. Jansen t.a. p. 108).
Zijn portret door Creite naar J.J. Nachenius met 4 reg. vers door J. de Meester is genaaid in de Elementa musica.
In 1893 en 1895 zijn in 's Gravenhage nieuwe straten naar hem genoemd (Die Haghe, 1910, 367).
Zie, behalve de aangehaalde bronnen: Forkel, Allgemeine Litteratur der Musik (1792) Tijdschr. muziekgesch. I (1885) 90 vlg.; Enschedé, Gerardus Havingha 28, 36, 53, 69; van der Straeten, La musique aux Pays-Bas I (1867) 56-72.
Enschedé