NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Baudartius, willem

betekenis & definitie

BAUDARTIUS (Willem), geb. te Deinse 13 Februari 1565, zoon van Willem B. en Maria Zach - Martel, gest. te Zutphen 15 December 1640. Reeds in zijn prille jeugd verliet hij met zijn ouders zijn geboorteland; hij kwam zoo in Engeland, waar hij te Canterbury school ging. In 1577 keerde hij naar Gent terug, waar hij ook aan de in 1584 opgeheven doorluchte school studeerde. 20 Juni 1586 werd hij als student in de godgeleerdheid te Leiden ingeschreven; het volgende jaar ging hij naar Franeker, waar hij zijn studiën voltooide. In 1589 werd hij conrector te Sneek, waar hij anderhalf jaar bleef om zich vervolgens naar Heidelberg te begeven. In 1593 was hij nog eens in Franeker, maar nog in hetzelfde jaar werd hij te Leiden tot de evangeliebediening toegelaten. Nog vóór het einde van dat jaar deed hij zijn intrede te Kampen. Ten gevolge van een geschil met den raad liet hij zich in 1596 te Lisse beroepen. Maar reeds in 1598 werd hij predikant te Zutphen (niet Deventer, zooals Het Prot Vad. heeft), waar hij tot zijn dood toe is gebleven.

Baudartius was meer geleerde en polemist dan prediker. Als strijdvaardig Calvinist heeft hij de Arminianen en ook de Katholieken met groote felheid bestreden. Hij heeft krachtig gearbeid om een nationale synode te verkrijgen: hij was lid van de haagsche vergadering van 1612 en van de vergaderingen van correspondentie te Amsterdam in 1615 en 1616. Maar vooral is Baudartius bekend als bijbelvertaler en als geschiedschrijver van het Bestand. In 1586 besloot de Synode Nationaal van Den Haag en in 1593 nogmaals de zuidhollandsche synode van Brielle aan Marnix een nieuwe Bijbelvertaling op te dragen. De laatste synode besloot tevens, dat door Holland twee revisoren zouden worden benoemd, door Zeeland en Friesland ieder een, door de andere provinciën samen een vijfden. In 1594 benoemde de synode van Overijsel Baudartius dus tot vijfden revisor; in 1596 besloten ook Gelderland en Utrecht daartoe; eerst in 1598 nam hij echter na lange aarzeling de benoeming aan. Marnix stierf in hetzelfde jaar; het bleek, dat de vertaling nog slechts weinig was gevorderd. Ook Marnix' opvolgers, Kroese en Helmichius, gaven aan den arbeid weinig spoed. Ook daarom vroeg Baudartius in 1605 aan de geldersche synode verlof den duitschen Bijbel van Piscator in het Nederlandsch te vertalen; door de tegenwerking van de beide hollandsche synoden moest hij evenwel reeds in 1607 den aangevangen arbeid staken. Intusschen had hij, overtuigd van de noodzakelijkheid van een nieuwe Bijbelvertaling uitgegeven den Wechbereyder Op de Verbeteringhe van den Nederlantschen Bijbel, die, door de ghenade des Heeren, corts aen den dach sal ghegheven worden. Daer in verhaelt ende aenghewesen worden vele oorsaken van de verscheydenheyt der oude Translaten (Arnhem, Jan

Jansen, 1606,12o); hij durft een geheel nieuwe vertaling uit de oorspronkelijke talen wegens de groote moeilijkheden niet aanbevelen, maar wil ‘den arbeytdie ghedaen hebben de fransoysche ofte hoogduytsche oversetters’ vertalen en bewerken. De Wechbereyder wekte in kerkelijke kringen eenige beroering, die echter werd gestuit; maar voorloopig moest Baudartius zijn plan toch opgeven. Eerst op de nationale synode te Dordrecht kwam de zaak weer aan de orde; de synode besloot tot een nieuwe Bijbelvertaling en benoemde Baudartius met Bogerman en Bucerus tot vertalers van het Oude Testament. Eerst in 1626 kon Baudartius met dezen arbeid beginnen; hij moest zich daarvoor verplaatsen naar Leiden. Nadat Bucerus in 1631 was gestorven, heeft Baudartius met Bogerman alleen de vertaling van het Oude Testament voltooid; hij bezorgde ook de tweede correctie van den druk. In 1637 verscheen de Statenvertaling; in datzelfde jaar kwam Baudartius voor goed in Zutphen terug.

Baudartius heeft zeer veel geschreven; hij vermeldt zelf 23 geschriften, waarvan echter 10 niet meer voorhanden zijn; misschien hebben deze alleen in handschrift bestaan. Behalve Hebraicus was hij vooral geschiedkundige. Van zijn kleinere geschriften is vooral te noemen de in zijn dagen zeer veel gelezen Morghen-wecker der vrije nederl. provintien, ofte een cort verhael van de... wreetheden door de Spanjaerden... begaen... Dienende tot... vermaninghe aen allen, die de regieringhe deser landen bevolen is. Tot Danswick bij Cryn Vermeulen de Jonge op de leege

zijde van Schotlandt (Pamflet Knuttel no. 1729 vlg. en vooral Tiele no. 859 vlg. met Bijlage); het is een dialoog tusschen een ‘Vrijen Nederlander en een Ghespanioliseerden Nederlander’, geschreven met het doel om ‘een yeder eenen grouwel van de Spaenjaerden te doen hebben.’ Het is zeer veel verspreid en gelezen; de amsterdamsche koster H erman Allertsz. maakte er onder den titel Spiegel der jeucht een schoolboek van, dat minstens 21 uitgaven beleefde; Jeremie de Pours vertaalde dit in het Fransch onder den titel Le miroir de Jeunesse: in 1616 nam Johannes Ghysius den Morghen-Wecker zelf op in zijn Oorsprong en voortgang der Nederlandtsche beroerten. Zeer bekend is ook Baudartius' plaatwerk Afbeeldinge ende Beschryvinghe van alle de Veldslagen, Belegeringen ende and're notabele geschiedenissen ghevallen in de Nederlanden, geduerende d'oorloghe teghens den Coningh van Spaengien, onder het beleydt van den Prince van Oraengien ende Prince Maurits (Amsterdam, Michiel Colijn, 1616). Het verscheen ook onder den titel De Nassausche oorloghen en werd in het Fransch (waarschijnlijk met verkeerd jaartal 1614) en in het Latijn (1621) vertaald; het heeft als plaatwerk nog altijd zijn waarde behouden.

Maar boven alles is Baudartius bekend als de geschiedschrijver van het Bestand; zijn Memorien ofte kort verhael derghedenckweerdighste geschiedenissen van Nederlandt ende Vranckerijck principalijck, alsoock van Hooghduytschland, Groot Britanien, Hispanien, Italien, Hungarien, Bohemen, Savoyen, Sevenbergen ende Turkyen, van den jare 1612 (daer het Em. van Meteen ghelaten heeft) tot het begin des jaers 1620 (Arnhem, Jan Jansz. 1620) zijn nog altijd de hoofdbron voor de geschiedenis van het Bestand. In 1624 verscheen bij denzelfden uitgever de ‘tweede editie grootelicx vermeerdert’, die de geschiedenis beschrijft van 1603 tot 1624. Baudartius is in zijn Memorien evenals in zijn overige werken zeer partijdig en zelfs hatelijk tegen Oldenbarnevelt en zijn partij en de Remonstranten; ook is eigenlijk historisch onderzoek en historische zin hem vreemd; zijn stijl is bovendien zeer slecht en slordig. Maar zijn waarde ontleent het werk aan de vele officieele en andere stukken, die ongeveer een derde gedeelte ervan beslaan, en aan de vele berichten, die nergens anders worden aangetroffen.

Baudartius was 3 Oct. 1595 gehuwd met Barbara Maertens,die5 September 1612 stierf, daarna in September 1617 met Josi na Mum, die in Maart 1626 stierf.

Zijn portret is gegraveerd door A. Poel.

Zie:van der Kemp in Archief voor Ned. Kerkgeschiedenis VII, 225 vlg.

Brugmans

< >