uitslapen - onregelmatig werkwoord
uitspraak: uit-sla-pen
1. doorslapen tot je niet slaperig meer bent
♢ we konden vandaag uitslapen tot 10 uur
Onregelmatig werkwoord: uit-sla-pen
ik slaap uit (... ik uitslaap)
jij/u slaapt uit (... jij uitslaapt)
hij/zij slaapt uit (... hij uitslaapt)
wij/zij/jullie slapen uit (... wij uitslapen)
ik/jij/u/hij/zij sliep uit (... ik uitsliep)
wij/zij/jullie sliepen uit (... wij uitsliepen)
hij heeft uitgeslapen
de/het/een uitgeslapen ....
uitslapend, uitslapende
Gepubliceerd op 14-11-2017
uitslapen
betekenis & definitie