Wat is de betekenis van UITSLAPEN?

2025-07-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Uitslapen

(sliep uit, heeft en is uitgeslapen), 1. ten einde slapen, zo lang slapen dat men geheel uitgerust is : hij is nog niet uitgeslapen ; ’s Zondags slapen de mensen uit; 2. zijn roes uitslapen, zich door slapen ontnuchteren; 3. (Zuidn.) niet thuis slapen. Zie ook Uitgeslapen.

2025-07-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

uitslapen

uitslapen - Werkwoord 1. (inerg) 's ochtends langer slapen dan normaal Ik ga morgen zeker uitslapen. Woordherkomst samenstelling van uit(bijwoord) en slapen(werkwoord)

2025-07-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

uitslapen

uitslapen - onregelmatig werkwoord uitspraak: uit-sla-pen 1. doorslapen tot je niet slaperig meer bent ♢ we konden vandaag uitslapen tot 10 uur Onregelmatig werkwoord: uit-sla-pen ik slaap uit (... ik uitslaap)...

2025-07-26
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

uitslapen

Buitenshuis slapen; - bij iem. blijven uitslapen, blijven overnachten, logeren. (Gall., ter vert. van fr. découcher, of een pur. voor logeren), De ambtenaar, die voor de vervulling van zijn opdracht moet uitslapen, heeft recht op een vergoeding, Schrijft. 1966, 135.

2025-07-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Uitslapen

v., útsliepe; zijn roes —, yn ’e kromhouten lizze, yn ’e dollejoaris, dollejoarum wêze, foar anker lizze; eens goed —, jin útsliepe.

2025-07-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

uitslapen

zijn roes uitslapen, zo lang slapen tot men weer nuchter is; zie uitgeslapen.

2025-07-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

uitslapen

('uit) (sliep uit, heeft en is uitgeslapen) ten einde slapen. ➝ roes, uitgeslapen.

2025-07-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Uitslapen

(sliep uit, heeft en is uitgeslapen), 1. slapen tot men volledig is uitgerust; 2. wegslapen: zijn roes uitslapen.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

UITSLAPEN

UITSLAPEN - (sliep uit, heeft en is uitgeslapen), ten einde slapen; hij is nog niet uitgeslapen, heeft nog niet genoeg geslapen, heeft nog vaak; — (fig.) hij is uitgeslapen, is geslepen, slim, bij de hand : zijn roes uitslapen, zich ontnuchteren.