ruit - zelfstandig naamwoord
1. glas in een raam
♢ hij schopte met de bal een ruit stuk
1. je eigen ruiten ingooien
[je eigen zaak bederven]
2. patroon van kruisende lijnen
♢ een rok met een Schotse ruit
3. figuur met vier even lange zijden en met tegenover elkaar gelegen hoeken die even groot zijn
♢ een voorrangsbord heeft de vorm van een ruit
Zelfstandig naamwoord: ruit
de ruit
de ruiten
het ruitje
Gepubliceerd op 14-11-2017
ruit
betekenis & definitie