ruisen - regelmatig werkwoord
uitspraak: rui-sen
1. een zacht, eentonig geluid maken
♢ de wind ruist zacht door de bomen
Regelmatig werkwoord: rui-sen
ik ruis
jij/u ruist
hij/zij ruist
wij/zij/jullie ruisen
ik/jij/u/hij/zij ruiste
wij/zij/jullie ruisten
hij heeft geruist
ruisend, ruisende
Gepubliceerd op 14-11-2017
ruisen
betekenis & definitie