raak - bijvoeglijk naamwoord
1. wat het doel treft
♢ die bal was raak!
1. een rake klap
[die hard aankomt]
2. maar raak kletsen
[in het wilde weg, over van alles]
3. het is weer raak!
[er is weer iets vervelends gebeurd]
2. treffend, precies goed
♢ hij gaf een rake beschrijving van de meester
1. een rake opmerking
[precies waar het over gaat]
3. opvallend goed of gelijk
♢ hij gaf een rake typering van de vrouw
Algemene uitdrukkingen:
1. maar raak kopen
[zonder dat je jezelf beperkingen oplegt]
Bijvoeglijk naamwoord: raak
de/het rake ...
Synoniemen
treffend
Tegenstellingen
mis
Gepubliceerd op 14-11-2017
raak
betekenis & definitie