ongelijk - bijvoeglijk naamwoord
uitspraak: on-ge-lijk
1. niet hetzelfde
♢ hij droeg twee ongelijke schoenen
2. niet even lang
♢ deze twee planken zijn ongelijk
1. ongelijk hebben
[iets zeggen wat niet waar is]
2. je ongelijk bekennen
[toegeven dat je iets zegt wat niet waar is]
3. met een oppervlak vol hobbels
♢ het weggetje was zo ongelijk dat ik steeds struikelde
Bijvoeglijk naamwoord: on-ge-lijk
... is ongelijker dan ...
het ongelijkst
de/het ongelijke ...
Synoniemen
afwijkend, divers, uiteenlopend, vals, verschillend
Tegenstellingen
dito, eender, effen, egaal, gelijk, gelijk, hetzelfde, identiek, vlak
Gepubliceerd op 14-11-2017
ongelijk
betekenis & definitie