bellen - regelmatig werkwoord
uitspraak: bel-len
1. door de telefoon met iemand praten
♢ ik bel je vanavond
2. een bel laten klinken
♢ Doe de deur eens open, er wordt gebeld
Regelmatig werkwoord: bel-len
ik bel
jij/u belt
hij/zij belt
wij/zij/jullie bellen
ik/jij/u/hij/zij belde
wij/zij/jullie belden
hij heeft gebeld
de/het/een gebelde ....
bellend, bellende
Synoniemen
opbellen, telefoneren
Gepubliceerd op 14-11-2017
bellen
betekenis & definitie