aarzelen - regelmatig werkwoord
uitspraak: aar-ze-len
1. je bent onzeker en je wacht nog even voordat je iets doet
♢ toen hij vroeg of ik over die sloot wilde springen, aarzelde ik
Regelmatig werkwoord: aar-ze-len
ik aarzel
jij/u aarzelt
hij/zij aarzelt
wij/zij/jullie aarzelen
ik/jij/u/hij/zij aarzelde
wij/zij/jullie aarzelden
hij heeft geaarzeld
Synoniemen
twijfelen, weifelen
Tegenstellingen
aandurven, durven, wagen
Gepubliceerd op 14-11-2017
aarzelen
betekenis & definitie