aanbellen - regelmatig werkwoord
uitspraak: aan-bel-len
1. op de bel bij de deur drukken
♢ toen we het adres gevonden hadden, hebben we aangebeld
Regelmatig werkwoord: aan-bel-len
ik bel aan (... ik aanbel)
jij/u belt aan (... jij aanbelt)
hij/zij belt aan (... hij aanbelt)
wij/zij/jullie bellen aan (... wij aanbellen)
ik/jij/u/hij/zij belde aan (... ik aanbelde)
wij/zij/jullie belden aan (... wij aanbelden)
hij heeft aangebeld
Gepubliceerd op 14-11-2017
aanbellen
betekenis & definitie