Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Rĕfŭgĭo

betekenis & definitie

fūgi, fūgĭtum (3);

1. intr., vluchten, zijn toevlucht nemen. | overdr., van personen = zijn toevlucht nemen, ad alqm, Cic., ad alqd, Auct. bell. Alex.; van zaken = vluchten, wijken, a caulibus, Cic., ook van plaatsen, die schijnbaar achteruitwijken, refugit a litore templum, Verg.
2. trans., vluchten voor, ontwijken, alqm, Auct. bell. Afr., impetum of tela alcs, Cic. | overdr., ontvluchten, vrezen, vermijden, ministeria, Verg., iudicem, Cic., animus refugit, Cic., a dicendo, niet over zich kunnen verkrijgen om te zeggen, Cic.; poët. c. inf., tendere barbiton, Hor.

< >