Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Templum

betekenis & definitie

i, n. eig. afgesneden stuk, begrensde ruimte ; vand.

1. (de door de augur met zijn lituus beschreven) plaats, waarbinnen hij zijn waarnemingen doet, waarnemingskring, Palatinum Romulus, Aventinum Remus ad inaugurandum templa capiunt Liv., de templo descenderey Liv.
2. overdr., gezichtskring, gebied, deus, cuius hoc templum est omne, quod conspicis, van het heelal, Cic. ; (poët.) hoogte, templa Parnasia, de berg Parnassus, Ov. | afgemeten stuk land, dat men aan een god wijdde, heilig tempelgebied (fanum); vand. in ’t alg. = elke gewijde, heilige plaats, b.v. een asyl, kapel (aan een gestorvene gewijd), de curie, spreekgestoelte, tribunaal, overdr. = elke open (heilige) ruimte, templa caeli, Ter., templa Neptunia, van de zee, PI., nonne aspicis, quae in templa veneris? in welke heilige ruimten, Cic., fig. = het inwendige, binnenste, templa mentis, Lucr., Cic. ; in ’t bijz., (aan een bepaalde godheid gewijde) tempel, Iovis, Cic.

< >