(1);
1. eig., aanduiden, afbakenen, aangeven, aanwijzen; praegn., tekenend (bordurend, wevend) schetsen, afbeelden.
2. overdr., aanduiden, doelen (op). | in ’t bijz., voor de dag brengen, in ongunstige zin = aanrichten, stichten, quid non ebrietas designat? Hor., modo quid designavit, Ter.; inrichten, regelen; alqm, voor een ambt bestemmen, Cic., vand. designatus, benoemd, verkozen (aldus heet de verkozene tot hij zijn ambt aanvaard heeft), consul, Cic., en zo civis designatus, toekomstig burger, Cic.