1. in ’talg., zorgen -, zorg dragen voor, verzorgen, negotia aliena, Cic., virginem, Ter., de emendo nihil curat, denkt er niet aan, Cic.; non curare c. inf. = niet de moeite nemen, weigeren, Cic.
2. in ’t bijz., verzorgen, oppassen, verplegen, se, Ter., Cic., corpus cibo, Liv., Curt.; (een zieke, ziekte) oppassen, verplegen, van de arts = behandelen, cureren, opereren. ! zorgen, dat iets in orde komt = voor iets zorgen, iets in orde (laten) maken, bene curasti, Ter., prodigia (= procurare), Liv., funus, Ter.; met acc. en gerundivum, = laten. | zorgen, dat iets aanwezig is = (door koop) bezorgen, alci signa, Cic.; = (een geldsom) bezorgen, (laten) uitbetalen, me, cui iussisset, curaturum, dat ik op zijn order zou laten betalen, Cic. | (een post) bekleden, leiden, het bevel voeren -, commanderen over of in, res Romae, Liv., bellum maritimum, Liv.; absol. = de leiding hebben, het bevel voeren, commanderen.