Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Claudo

betekenis & definitie

I. clausi, clausum (3), na Augustus ook clūdo, clūsi, clūsum (3);

1. in ’t alg., (een opening of open ruimte) sluiten, afsluiten, toedoen, versperren, dichtstoppen, p a r t. p l u r. n e u t r. s u b s t., clausa, sluiting, slot, slot en grendel, Sall.; (een weg, pas, land enz.) versperren, onbegaanbaar, ontoegankelijk maken; (een land voor het verkeer) sluiten, afsluiten, en zo mare, de zee voor de scheepvaart sluiten (van stormen, winter enz.), Cic.; zich onmiddellijk aan iets aansluiten, insula ea sinum ab alto claudit, Liv., agmen claudere, de trein sluiten en dekken, Caes., dextrum latus, dekken, Tac.; sluiten = besluiten, eindigen; p a r t., clausus, gesloten (van karakter), Tac.
2. praegn.
a. iets in zijn loop afsluiten, -snijden, stuiten, fontes, Ov., sanguinem, stelpen, Iust., maritimos exitus, Cic., commeatus, Liv., vocem, Liv.
b. (van zaken) wegsluiten, (van levende wezens) opsluiten, gevangenzetten; omsingelen, omringen, urbem operibus, obsidione, Nep.; in ’t alg. = insluiten, omgeven, omheinen, non portu illud oppidum clauditur, Cic., forum porticibus tabernisque, Liv. | overdr., verbergen, geheimhouden, habere clausa sua consilia, Cic.; (als rhetorische term) sluiten, sententias numeris, Cic.

II. zie claudeo.

< >