Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Censĕo

betekenis & definitie

censŭi, censum (2),

I. de waarde ener zaak onderzoeken, schatten, taxeren,
a. eig., en wel in ’t bijz. van de censor, die de namen der burgers optekende en hun vermogen schatte, capite censi, de laagste, armste burgerklasse, die niet naar het vermogen geschat, maar slechts geteld werd, Sall., sintne ista praedia censui censendo, of zij (als werkelijk eigendom van de bezitter) op de censorslijst gebracht kunnen worden, Cic., legem censui censendo dicere, een formule (bepalingen) voor de te houden censuur vaststellen, Liv., censendi formula, deze formule (bepalingen) zelf, Liv. | van de burgers zelf, = zich schatten, zijn vermogen opgeven (ook als deponens, censeor, census sum, censeri). | subst., censum, i, n. het geschatte vermogen, de census, Cic.
b. overdr., censeor alqo cognomine, ik heb een bijnaam, Val. Max., censeri de alqo, als tot iemd behorend beschouwd worden, Ov., censeri (depon.) suos parentes, beschouwen als, Ov. | censeri alqo of alqā re, naar iemd of iets geschat worden, door iemd of iets zijn eigenlijke waarde krijgen, Plin. pan., Suet.

II. zijn mening uitspreken, van mening zijn, doelmatig -, billijk -, waar achten, ook absol., censeo (als toestemming of ironisch, als ontkenning) = dat denk ik ook, dat zou ik ook denken, Com. | voor iets stemmen, iets voorstellen; in ’t bijz. van de senaat, besluiten, verordenen, senatus censuit, uti etc., Caes. en zo alci alqd, toekennen, Tac.

< >