Censĕo
censŭi, censum (2), I. de waarde ener zaak onderzoeken, schatten, taxeren, a. eig., en wel in ’t bijz. van de censor, die de namen der burgers optekende en hun vermogen schatte, capite censi, de laagste, armste burgerklasse, die niet naar het vermogen geschat, maar slechts geteld werd, Sall., sintne ista praedia censui censendo...