van Aramees man, wat (is dat)?
(1), het wonderbare voedsel waarmee God de Joden spijzigde tijdens hun tocht door de woestijn Sinaï (Ex. 16 : 15); kwam dagelijks als dauw neer, behalve op de Sabbath. De naturalistische exegese wil het verklaren als een uitzwetingsproduct van de Tarfa-tamarisk;
(2) ingedroogd, suikerrijk plantensap, spec. dat van de manna-es (Fraxinus ornus), in cultuur gebracht op Sicilië. Bruin, bitter vocht met blauwe weerschijn gewonnen uit sneden in de bast. Mannagras (Glyceria fluitans), tot de Grassen* behorende sloot- of moerasplant, overhangende stengels, één-zijdige bloempluim, violette helmknoppen; vruchtjes wel als graan gegeten.