bijvorm van het woord duits; betekent oorspronkelijk ,,taal van het volk”, in middeleeuwen: Germaans, Nederlands. Vgl.
Nederduits Hervormd = Nederlands Hervormd. In de Groot-Nederlandse Beweging wordt het woord D. veel gebruikt als synoniem voor Nederlands ’(= Noord-Ned. en Vlaams). Iemand iets D. maken: in N. Ned.: iemand iets op de mouw spelden; in Z. Ned.: iemand iets uitleggen.