Gepubliceerd op 11-11-2021

val

betekenis & definitie

I. m., valletje (1 het vallen, het van een hoger gelegen plaats [snel] naar beneden komen; 2 van water: het zakken; 3 ondergang; ongeluk; 4 het gedwongen zijn ontslag te nemen, v. e. ministerie; 5 verovering, overgave; 6 zonde):

1. de wetten van de vrije val;
2. de val van een rivier;
3. de val van een koningshuis, van het W.-Rom. rijk in 476; ten val komen, gebracht worden, in verval, in 't ongeluk; zie hoogmoed;
4. de val van het ministerie Colijn;
5. de val van Parijs;
6. de val van Adam.

II. v. vallen, valletje (1 neervallend deurtje; 2 werktuig om dieren te vangen, vangknip; 3 strookje):

1. de val v. e. duiventil;
2. de rat is in de val; zegsw. in de val lopen of geraken, er in lopen, eig. gevangen worden; een val openzetten;
3. een oude schoorsteen met een gebloemde val; verg. rabat.

III o. vallen, valletje (scheepst. talie, reep, hijslijn); nog: het Val van Urk, diepe plaats bij Urk, het oude meer Flevo.

< >