I. takelde, h. getakeld (Z.-N. afranselen); ze hebben hem ferm getakeld.
II. takelde, h. getakeld (1 van touw- en zeilwerk voorzien, optuigen; 2 met een takel ophijsen; 3 v. e. touw: het eind of de einden met [gewoonlijk zeven slagen] dun touw [ = takelgaren] stijf omwinden tegen het uitrafelen):
1. verg. af-, ont-, toetakelen;
2. een piano takelen; de auto werd uit de vaart getakeld;
3. het takelen v. touwwerk.