I. bn. (1 met een fijne [geslepen] punt of snede; goed doordringend of snijdend; 2 v. kanten, hoeken: niet afgerond of afgeplat, niet stomp; 3 met kleine harde punten of kanten, niet zacht aanvoelend; 4 v. weersverschijnselen: zich pijnlijk doende gevoelen, snijdend, prikkelend; 5 v. gevoelens, bejegeningen: veel pijn of kommer veroorzakend; 6 v. e. strijd: heftig; 7 v. reuk, smaak enz.: bijtend; 8 v. uitingen en personen: een ongunstig oordeel pijnlijk of onvriendelijk doende gevoelen, uitkomen; 9 streng; 10 nauwkeurig op alles lettend; 11 met een fijn onderscheidingsvermogen; 12 zich duidelijk aftekenend, niet vervloeiend):
1. een scherp mes; een scherpe zeis en geen botte; een scherpe doorn;
2. een scherpe hoek, met minder dan 90°; een scherpe neus; een scherpe zeiler;
3. scherp zand;
4. een scherpe Noordenwind;
5. een scherpe pijn;
6. een scherp gevecht;
7. een scherp vocht; de scherpe smaak van tabak;
8. een scherpe critiek; scherp in zijn oordeel zijn;
9. een scherp verbod;
10. scherp toezicht op de plukkers houden;
11. een scherp gehoor, gezicht; een scherpe blik (ook: doordringende, onderzoekende blik);
12. een gezicht met scherpe trekken; een scherp contrast vormen; scherpe beelden geeft deze lantaarn; nog: in scherpe draf, snel; Z.-N. een scherpe kreet, doordringend; scherpe patronen, met vermogen te doden, te wonden, te vernielen;
II. (als bw. in bijna al de bet. van het bn.):
1. een scherp gepunte naald, zo, dat een goed stekende punt gevormd is;
2. scherp gebouwde schepen, met betrekking tot het beloop van voor- of achtersteven of aan de kiel; Z.-N. een paard scherp zetten;
4. de wind blies scherp uit het oosten, met pijnlijk voelbare kracht;
7. een scherp goor-zure lucht;
8. iem. scherp beoordelen; scherp honend;
9. iets scherp verbieden;
10. scherp op iets letten, toezien;
11. scherp zien en horen;
12. een scherp verlicht raam; dit kwam scherper tot zijn recht; nog: scherp concurreren, zo dat er slechts een kleine winstmarge overblijft;
III. o. (1 snede of punt van een wapen of werktuig; 2 stel ijzeren punten, waarmee de hoefijzers van paarden voorzien worden bij gladde straten, ijs enz.; 3 in zegsw. met met: dl wat dient om met vernielende kracht uit een vuurwapen te worden geschoten; kogels, schroot);
1. het scherp van een mes, een bijl;
2. een paard bij vorst op scherp zetten, met scherpe kalkoenen beslaan;
3. een kanon met laden; met scherp schieten.