geruïneerd (Fr. 1 verwoesten; kapot maken inz. tegenw. in de volkst.; 2 zijn vermogen doen verliezen, tot armoede brengen; 3 refl. maken, dat men zijn vermogen verliest, zich arm maken):
1. jongen je reneweert je goed;
2. zijn speculaties ruïneren hem; geruïneerd zijn;
3. hij ruïneert zich met speculeren.