Gepubliceerd op 11-11-2021

roepen

betekenis & definitie

riep, heeft geroepen;

1. de stem luide verheffen; schreeuwen: roepen en schreeuwen; de koekoek roept; wacht tot ik roep;
2. zijn stem luide verheffen om iem. te doen komen met om (Z.-N. op): het kind roept om zijn moeder; fig. om brood, wraak roepen, om te verkrijgen; Z.-N. op iem. roepen; Z.-N. achter iem. roepen, iem. naroepen;
3. zich met uitbundige lof over iem. of iets uitlaten met over: ze riepen er over, dat hij zo geleerd was;
4. met tot: bidden tot God: roepen tot God;
5. iets schreeuwen, met luider stem zeggen; Z.-N. bij opbod verkopen: roep: houdt den dief; moord en brand roepen; wraak roepen, eisen; Z.-N. meubelen roepen;
6. door de stem luide te verheffen inz. door iems. naam luide uit te spreken iem. trachten opmerkzaam te maken, te doen luisteren: wie riep me daar?;
7. iem. ontbieden of verzoeken te komen; naar een bepaalde plaats ontbieden, gelasten daar te verschijnen: laat den dokter roepen; onder de wapenen roepen; voor het gerecht roepen; God heeft hem tot zich geroepen, hij is gestorven; fig. zich iets voor de geest roepen;
8. iem., iets in een zekere toestand brengen: iets in het leven roepen; 9. iem. tot een ambt, bediening enz. verkiezen of benoemen: iem. tot een hoge post roepen; geroepen zijn tot, verkozen, benoemd zijn tot;
10. iem. (met luider stem) wekken: hoe laat wil je geroepen worden? nog: Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren, Matth. 22 : 14, velen menen, dat zij tot iets hogers bestemd zijn, doch dit is maar met weinigen het geval;
11. Z.-N. de huwelijksgeboden of roepen afkondigen: Z.-N. de pastoor zal ze roepen; ze zijn geroepen, de huwelijksgeboden zijn afgekondigd.

< >