m. in bet. 2 -en;
1. het roepen, luid verheffen der stem; kreet; kreten, geschreeuw: luid klonk de roep van vrouwen; de roep van de koekoek; de roep om belastinghervorming (fig.); een ongeduldige roep;
2. R.-K. Z.-N. huwelijksgebod, huwelijksafkondiging in de kerk: ze hebben de tweede roep reeds gehad;
3. gerucht; gunstig: faam, roem: hij heeft (of: staat in) de roep van; er gaat een roep van hem uit, dat....;
4. Z.-N. roeping: zijn roep volgen.