Gepubliceerd op 11-11-2021

publiek

betekenis & definitie

o., Fr. public, Lat. publicus,

I. (1 de mensen, de bezoekers, het gehoor enz. in een publieke zaal; 2 het openbaar):
1. het was enthousiast; veel publiek trekken; het grote publiek;
2. in het publiek optreden;

II. bn., bw. (1 niet-geheim, niet voor enkelen maar voor iedereen bestemd, toegankelijk; openlijk, openbaar; 2 wereldkundig, ruchtbaar; 3 van de staat, de gemeente uitgaande):

1. de examens zijn niet publiek; op de publieke weg, openbare; de publieke opinie, de openbare mening; iets publiek verkopen;
2. een publiek schandaal; iets publiek maken; publiek worden;
3. publieke werken.

< >