Gepubliceerd op 11-11-2021

Paasplicht

betekenis & definitie

m. -en (verplichting voor de R.-K. om met Pasen te biechten en ten hoogtijd te gaan);

Paastijd

m. (veertien dagen of drie weken omtrent Pasen, waarin een R.-K. aan zijn Paasplicht kan voldoen);

Paasvacantie

v. -s, -vacantiën (schoolvakantie omstreeks Pasen);

Paasvuur

o. -vuren (groot veldvuur, dat men op een der Paasdagen ontsteekt);

week

v. -weken (week, beginnende met Paaszondag; ook: week vóór Pasen);

Paaszaterdag

m.-en (Zaterdag vóór Pasen);

Paaszondag m. -en (de eerste Paasdag [altijd op Zondag]).

paat

v. paten (Z.-N. petemoei).

< >