Paasplicht
m., (R.-K.) datgene waartoe men met Pasen verplicht is, nl. gedurende de Paastijd communiceren.
Van Dale Uitgevers (1950)
m., (R.-K.) datgene waartoe men met Pasen verplicht is, nl. gedurende de Paastijd communiceren.
Prof. dr. J.C. Groot (1955)
is de verplichting om gedurende de Paastijd de H. Communie te ontvangen. Zij sluit op zich niet de verplichting in om te biechten.
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Winkler Prins (1949)
de verplichting van alle katholieken, die tot de jaren van verstand gekomen zijn, om gedurende de Paastijd, zoals die in het kerkelijk recht is vastgesteld (eventueel verlengd door de bisschop), de H. Communie te ontvangen. De biecht is slechts voorgeschreven, in zoverre deze vereist wordt om waardig te communiceren.
M. J. Koenen's (1937)
m. -en (verplichting voor de R.-K. om met Pasen te biechten en ten hoogtijd te gaan); Paastijd m. (veertien dagen of drie weken omtrent Pasen, waarin een R.-K. aan zijn Paasplicht kan voldoen); Paasvacantie v. -s, -vacantiën (schoolvakantie omstreeks Pasen); Paasvuur o. -vuren (groot veldvuur, dat men op een der Paasdagen ontsteekt);...
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
v./m., (Rooms-Katholieke Kerk) datgene waartoe een lid met Pasen verplicht is, nl. gedurende de paastijd (eventueel biechten en) communiceren.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: