o. -lammeren (1 lam, dat de Israëlieten aten op de vooravond v. het Pascha; 2 een der namen van Jezus; wapenteken: een staand lam met een kerkvaantje in de linkerpoot; 3 jong lam; lam, omstreeks Pasen geboren):
1 het Paaslam slachten;
2 Christus, het Paaslam, gestorven voor onze zonden; een zilveren Paaslam op blauwe achtergrond;
3 het bibberend Paaslam.