o. -en (Israëlieten: het feest van het ongedesemde brood; het duurde 7 dagen met een vooravond, waarop het Paaslam werd gegeten; z. Pascha: Christenen: het feest van ’s Heren verrijzenis);
Paasgezang
o. -en (kerkgezang op het Paasfeest; lied, toepasselijk op het Paasfeest);
Paaskaars
v. -en (hoge, versierde kaars, die van Zaterdag vóór Pasen tot Hemelvaartsdag in de R.-K. kerken aan het altaar brandt);
Paaskandelaar
m. -s (Z.-N. koperen kandelaar voor de Paaskaars).