m. (1 [hoge] leeftijd; 2 oude mensen):
1 de ouderdom der eerste oudvaders: Adam (930 jaar), Seth (912), Enos (905), Methusalem (969), Noach (950); hij bereikte de hoge ouderdom van 92 jaar; in de gezegende ouderdom van;
2 de ouderdom eren;
ouderdomspensioen
o. -en (het pensionneren, het pensioen van oude werklieden of oude [behoeftige] mensen);
ouderdomswet
v.: de ouderdomswet heeft ten doel om aan ieder
ingezetene, arbeider of niet-arbeider, zowel man als vrouw, onder bepaalde voorwaarden de gelegenheid te geven bij de Rijksverzekeringsbank een vrijwillige pensioenverzekering te sluiten.