1. wikkelde om, h. omgewikkeld (om het lichaam wikkelen): ik heb haar een sjaal omgewikkeld;
2. omwikkelde, h. omwikkeld (inwikkelen, geheel omgeven met): een kindje met een deken omwikkelen; fig. een duistere samenzwering omwikkelde den vorst; refl. zich met een mantel omwikkelen.