Omwikkelen
I. (wikkelde om, heeft omgewikkeld), om het lijf wikkelen: zij wikkelde zich een grote sjaal om; II. (omwikkelde, heeft omwikkeld), 1. rondom inwikkelen: een pak met papieren omwikkelen; 2. (fig.; (w. g.) bewimpelen, verbergen en daardoor onkenbaar maken; 3. (onoverg.) omsluiten, aan alle kanten omgeven: welke duistere samenzwe...