1. kleedde om, h. omgekleed; refl. ik moet me even beter: verkleden;
2. omkleedde, h. omkleed (met een kleed of lichaamsbedekking omgeven; overdr. met iets bedekken, omgeven): zijn lichaam is omkleed met staal; met trijp omklede sofa’s; nog: een met redenen omkleed verzoek, met bijvoeging van de reden.