keek om, h. omgekeken (1 achterwaarts kijken, het hoofd omdraaien en de blik naar achteren wenden; 2 overdr.: naar iem. of iets omzien, met belangstelling er naar zien; 3 rondkijken):
1. hij keek om, toen hij stappen hoorde; naar iem.;
2. hij kijkt niet meer naar haar om; naar de kinderen;
3. ik keek naar iem. om, die mijn goed zou dragen.