neigde, h. geneigd (factitief van nijgen en met dit w.w. veelal verwisseld: naar de laagte [doen] gaan, benedenwaarts buigen, hellen of overhellen tot dalen): die appelboom neigt zijn zwaarbeladen takken ter aarde, de zon neigt ter kimme; zijn oor naar iets neigen, luisteren; fig. neig uw harten tot den Heer; ten val neigen; zij zijn geneigd tot.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk