Neigen
(neigde, heeft geneigd), 1. (overg.) in schuine richting benedenwaarts buigen: het hoofd neigen; — zich neigen, zich nederbuigen; — (oneig.) zijn oren naar iets neigen, er met aandacht naar horen, om zich er naar te gedragen; — (fig.) zijn hart tot iets neigen, wenden; God neigt de harten, beweegt; 2. (onoverg.) naar beneden gaan...