Gepubliceerd op 11-11-2021

mak

betekenis & definitie

I. bn., bw.; makker, makst; tam, niet wild; gedwee, handelbaar: een mak paard, mak als een lam; lang niet mak, met haar op de tanden; zegsw. er gaan veel makke schapen in één hok, van mensen, die zich weten te schikken.

II. v. makken; Z.-N. herdersschop.

< >