Mak
I. v. (-ken), (spinn.) bindsel lakengaren van 64 à 68 m : strengen van 24 makken. II. v. (-ken), (Zuidn.) herdersschop. III. bn. bw. (-ker, -st), 1. tam, niet wild ; gedwee, handelbaar: een mak paard; een paard mak maken ; — (spr.) er gaan veel makke schapen in een hok, wanneer men wil inschikken, is er voor velen plaats; — (f...