Gepubliceerd op 11-11-2021

jammer

betekenis & definitie

1 o. -en (1 leed, ellende, rampspoed; 2 een of ander leed, ramp; 3 verzwakt: droefheid, verdriet, spijt; 4 iets droevigs, spijtigs enz.):

1 jammer en ellende verspreiden;
2 een zee van jammeren;
3 tot haar grote jammer en verdriet;
4 het is zonde en jammer; meestal in deze bet. als bn. gevoeld: erg, zeer, heel jammer; het jammer vinden; (het is) jammer van iem. of iets, het gaat iem. van iem. of iets aan het hart; (iets of: het is) jammer voor iem. of iets, verdrietig, spijtig; één ding is jammer; het jammere van de zaak is;
2 tw. (helaas): jammer! jammer!

jammerdal. o.; verg. tranendal.

< >