Gepubliceerd op 11-11-2021

hulp

betekenis & definitie

v.;

1. bijstand, steun, ondersteuning; redding: iem. hulp verlenen, iems. hulp inroepen, iem. te hulp komen; eerste hulp bij ongelukken; veel hulp van iem. hebben; met Gods hulp; dat was een hulp in de nood; om hulp roepen; spreekw. Als de nood het hoogst is, is de hulp nabij;
2. helper, helpster: zie noodhulp; in deze bet. ook wel mv.: de directies werken met één of enkele hulpen des avonds; ik zal hem eene hulpe maken (Gen. 2 : 18);
3. hulptroepen w.i.g.: Engeland zond hulp aan Maria Theresia, de Staten zonden geld. Opm. In samenst. met namen
a) van gebouwen enz.: hulpkerk enz., tijdelijk, nood....,
b) van personen: hulpbesteller, als, tot (tijdelijke) hulp toegevoegd.

< >