1° Lat. voor → Discant.
2° De naam voor een meerstemmige compositie, zooals organum, diaphonia en ca. 1 300 contrapunt. De d. werd langen tijd geïmproviseerd; volgens vaste regels afwisselend tusschen octaaf, éénklank en kwint. Later werd de d. uitgebreider en als improvisatie is zij in gebruik gebleven tot de 16e eeuw.
3° De bovenste of rechterhelft van het klavier eener piano of van een orgel (de beneden- of linkerhelft heet dan: baskant). Piscaer
Dischidia Een epiphytisch plantengeslacht van de familie der Asclepiadaceae uit Zuid-Azië en Australië, dat zich kenmerkt door vleezige bloemen.
D. Rafflesiana uit Zuid-Azië heeft merkwaardige, zakvormige bladeren, waarin de eigen wortels zijn doorgedrongen en door mieren worden bewoond. De Maleische D. imbricata werd vroeger als apart geslacht Conchophyllum beschouwd. Bouman
Discipel (Gr. mathètès, Lat. discipulus = leerling), een bijbelsch woord, dat alleen gebruikt wordt in de vier Evangeliën en in de Handelingen, niet in de brieven. Het woord beteekent:
1° degene, die luistert naar de woorden van een meester (Mt. 10.24; Lc. 6.40).
2° Degene, die een leer van een leeraar of sekte aanhangt, bijv. de leerlingen van Moses (Joh. 9.28), van Joannes den Dooper (Mt. 9.14, Lc. 7.18; Joh.3.25); van de Pliarizeën (Mt. 22.16; Mc. 2.18, enz.); van Jesus (Joh. 6.66; Lc. 6.17, enz.).
3° Op sommige plaatsen wordt de naam alleen gegeven aan de Apostelen (Mt. 10.1; 11.1; 12.1; 13.10; Mc, 7.27; 10.24; Lc. 8.9; 9.16; Joh. 2.2; 3.32, enz.).
4° In de Handelingen is discipel synoniem met geloovige, Christen (Act. 6.1,2,7; 9.1,10,19,25,26; 11.26; 13.52, enz.).
5° Later in het spraakgebruik der Christenen worden speciaal discipelen genoemd de 72 personen, die zich vroeg bij Jesus hadden aangesloten en die door Hem ter prediking werden uitgezonden (Lc. 10.1-17). Er bestaan apocriefe lijsten met de namen van deze leerlingen. C. Smits
Disciples of Christ (Eng., = leerlingen van Christus), een andere benaming voor de sekte der → Baptisten.