(struk'tu.r) v. (...turen) [Fr. < Lat. struere, bouwen]
I. Eig.
1. Algm. bouw, samenstel: de van papier, van een blad.
2. Scheik. samenstelling en rangschikking wat de atomen betreft.
II. Metf. samenstelling van onstoffelijke lichamen: de van de maatschappij, van een drama; de ekonomische van een land.