(projek'te:rən) (projekteerde, heeft geprojekteerd) [Lat. projicere d. i.]
I. Eig.
1. [voor zich uit werpen] een vergroot beeld van een in een (projektie)lantaarn verlicht voorwerp op een wit scherm werpen : mooie platen -.
2. Verzw. [op de grond werpen]
a. door het neerlaten van loodlijnen op een plat vlak afbeelden : een lijn, een lichaam -.
b. Algm. op een plat vlak afbeelden : een gedeelte van de aardbol op een kaart.
II. Metf.
1. [van I 1]
a. tekenen, schetsen : een historische figuur tegen de achtergrond van de geschiedenis van zijn tijd -. b. iets immaterieels uitdrukken in materiële vormen : hij projekteert zichzelf in de karakteristiek die hij van anderen geeft.
C. iets materieels uitdrukken in immateriële vormen : dat gezagsmisbruik projekteert de geest des volks in enkele vaste figuren.
2. [Lat. projicere Metf. d. i.] ontwerpen : een stratennet, nieuwe spoorwegen-.