(pessi'mismə) o. [Fr. < Lat. pessimus, het slechtst]
1. Algm. neiging om overal alleen het slechtste te zien, om alles van de donkere zijde te beschouwen ; iemands troosteloos niet delen.
2. Wijsb. zienswijze dat de wereld de slechtst mogelijke is : het van Schopenhauer. Tgst. optimisme.