Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 13-02-2020

paf

betekenis & definitie

I.

1. tw. klanknabootsing van
1. het geluid van een afgeschoten vuurwapen ; -, de muur uit elkander.
2.een plotselinge slag of stoot: -, daar ligt het beeld.

II. m. (-fen)

1. geluid van een afgeschoten vuurwapen ; heb je die gehoord?
2. slag, oorveeg, klap : hij kreeg een om de oren.

III. bn. en bw. (-fer, -st)

1. verbijsterd, versteld, onthutst: staan over iets; van dat bericht stond hij -.
2. opgeblazen, opgezet: een gezicht, voorkomen.
3. lusteloos, loom : zich gevoelen; weer.

paf II v. [< paffen 4] Gemz. tabak, sigaren inz. van mindere kwaliteit : ik lust dieniet.

< >