I.
1. ('o:vər) (lapte over, heeft overgelapt) nog eens lappen.
2. ('lappən) (overlapte, heeft overlapt) met een of meer lappen bedekt: overlapte schoenen. II.overlappen
(ovər'lappəan) (overlapte, heeft overlapt)
1. Eig. gedeeltelijk elkaar bedekken : de windingen van een windsel moeten elkaar -.
2. Metf. gedeeltelijk samenvallen, in elkaar grijpen : -de maatregelen.