Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 12-02-2020

normaal

betekenis & definitie

(nor'ma:l) I. bn. en bw. (...maler, -st)

1. volgens de regel, gewoon: de ...male toestand; de ...male ontwikkeling van een kind; pols en temperatuur -; de ...male temperatuur van een streek; de kalme bedrijvigheid; na een bad was ik weer -, gezond, lekker; niet zijn, wat dronken of in de geestvermogens wat gekrenkt. Tgst. abnormaal.
2. als norm dienend: de ...male arbeidsdag is acht uur; de ...male a- of lanoot heeft 435 trillingen.

II. v. (...malen) verkorting van normaalschool.

Opm. Normaal (I) vormt, met verscheidene zelfstandige naamwoorden samenstellingen die uitdrukken wat voor iets bepaalds als norm dient: normaalbreedte, normaalpapier enz. Het zijn echter germanismen.

< >